Een taxi stopt. Een vrouw stapt uit. Met gebogen hoofd loopt ze naar binnen. De draaideur door, de gang in, langs de bloemenstal, de kiosk, naar de liften. Op bezoek bij familie of heeft ze zelf een afspraak en weet ze al wat komen gaat? De meeste mensen kijken hier niet vrolijk. Wat wil je ook, een ziekenhuis is geen fijne plek om te moeten zijn.
Ik loop naar de apotheek. Ik trek een nummertje, neem plaats op het bankje en kijk om me heen. Links van mij is het restaurant. Ik zie mensen zenuwachtig in hun koffie roeren. Bezoekers zijn het. En ze willen allemaal zo snel mogelijk weer weg.
Hoe gek is het, dat ik me hier totaal niet een bezoeker voel. Ik zie mezelf hier nog binnen komen bijna 3,5 jaar geleden in een rolstoel. ‘Hallo, ons kind is hier net binnengebracht vanuit een ander ziekenhuis. Waar moeten we heen?’ Nu ken ik hier de weg op mijn duimpje.
Op mijn gemak zit ik op het bankje van de apotheek te wachten op mijn beurt. Hoe gek is het ook, dat terwijl ik daar zo zit, ik nog best eens één dagje terug zou willen naar die tijd.
Naar een goede dag. Wanneer ik ’s morgens de lijst bekijk en zie dat Luc een goede nacht heeft gehad zonder incidenten. Mijn favoriete verpleegster is er en ze vertelt hoe goed Luc het doet en hoe trots ze op hem zijn. Ik ben net zo trots. Trotser dan trots. Even later zit ik in een (lelijke, maar) heerlijke stoel. Mijn baby op mijn borst. Zijn fragiele huid tegen de mijne. Ik krijg warme chocomel. Het sneeuwt buiten, maar ik merk hier niks meer van de kou. Ik kijk naar Luc die altijd slaapt zodra hij op mijn borst ligt. Zijn hand ligt om mijn pink. Ik hoor de verpleegsters kletsen en luister naar hun dagelijkse beslommeringen. Ik zing zacht wat liedjes, dommel een beetje weg, een verpleegster laat wat melk door de sonde lopen. Na een paar uur moet ik plassen en moet ik mijn warme kacheltje terug leggen.
Ik ga dan maar wat eten en vervolgens herhaalt het verhaal zich weer. Na zijn werk komt papa. We eten samen in het restaurant. Ik vertel over niks maar tegelijk over alles. Want dit, deze dagen hier, zijn nu ons leven. Als we boven komen is de afdeling donker. Twee verpleegsters hangen kerstversiering op. Nu is het papa’s beurt om in de stoel plaats te nemen en onze zoon warm te houden.
Als we weg gaan ligt er een steen op ons hart. Maar we weten, morgen zijn we er weer. En hopelijk is het dan weer zo’n goede dag.
48 dagen hebben wij in dit ziekenhuis doorgebracht. Geen één heb ik er overgeslagen. En die 48 dagen waren zwaar, verdrietig, maar ook fijn, mooi en heel bijzonder.
In die 48 dagen is dit ziekenhuis ons tweede thuis geweest. En als ik hier binnenkom, voelt dat eigenlijk nog steeds een beetje zo.
Terwijl ik zo een beetje zit te mijmeren wordt mijn nummer omgeroepen. Even later sta ik weer buiten. Mensen lopen haastig langs me heen. Ik sta nog even stil en fiets dan weg.
Heel herkenbaar! Voor ons voelde beide ziekenhuizen ook als een 2de huis.
Wow, ja echt heel herkenbaar!
Bizar dat zo’n ziekenhuis dan toch als je tweede thuis gaat voelen…
Ik heb soms ook van die momenten dat je heel gek genoeg soms terug verlangt naar die tijd omdat het toch ook wel weer een hele bijzondere periode was.ik dacht wel eens dat mijn gedachte en Terugverlangende gevoelens raar waren, maar als ik dit zo lees, ben ik dus niet de enige 🙂
Heel mooi beschreven!